Regels van het spel
Het spel komt alleen tot zijn recht als de deelnemers zich aan bepaalde regels houden. Voor de vragensteller c.q. de bouwers van de vraagsequentie zijn dat de al genoemde:
- formuleer je vragen meestal zo dat er korte antwoorden op mogelijk zijn, dat wil zeggen als gesloten of halfgesloten vragen (alleen ja of nee of een kort antwoord)
- orden de opbouw van je vragen zo dat zij een punt op de spits drijven, een dilemma zichtbaar maken of een grens benaderen
- begin simpel, met makkelijk te beantwoorden vragen; bouw het onderzoek en het dilemma geleidelijk op
- speel een antwoord rond: ‘Ben je het daarmee eens?’; ‘Zou je hetzelfde antwoord geven?’
- de kunst is zowel vaart te houden in het gesprek, als de rust van het onderzoek te bewaren
- maak onderscheid tussen het vraaggesprek zelf en het nagesprek – daar kun je ook het publiek bij betrekken.
Ook voor de antwoordgevers gelden bepaalde regels:
- geef antwoord op de gestelde vraag; afwegingen van twijfels en enerzijds anderzijds zijn – hoe belangrijk ook in andere gesprekken – hier niet op hun plaats
- geef een kort antwoord, vermijd lange verhalen, geef alleen het belangrijkste argument
- ga in op het dilemma, probeer het niet te ontwijken (door te zeggen: dat kan niet, dat is ondenkbaar, zo is het niet in de praktijk etc.)
- ga niet in debat met anderen
- alle interactie verloopt via de gespreksleider
De praktijk wijst uit dat naarmate je meer ervaring opdoet met een vraagsequentie je er beter in wordt, vrijer, scherper, meer toegesneden op de antwoordgevers.